5.1 - Basic Concepts (p.193)

  • Het bezighouden van de CPU om de effectieviteit van het systeem te verhogen.
  • Multiprogramming is nodig om dit te behalen.
  • Scheduling bepaalt welk process wanneer gebruik mag maken van de CPU.

  • CPU burst/Burst time = Rekentijd op de CPU.

  • I/O burst = I/O verwerkingstijd.

  • Short-Term scheduling regelt welke processen worden geselecteer om te worden uitgevoerd op de CPU.

  • Scheduling wordt uitgevoerd wanneer een van deze mogelijkheden zich voordoen:

    1. Een process gaat van de running state naar de waiting state (bv.: door een IO request)
    2. Een process gaat van de running state naar de ready state. (bv.: bij een interrupt)
    3. Een process gaat van de waiting state naar de ready state. (bv.: bij het voltooien van een IO request)
    4. Wanneer een process voltooit/eindigt.
  • Nonpreemptive/cooperative = Situatie 1 en 4, uitvoerende processen kunnen niet worden "gepauzeerd" en blijven in running state.

  • Preemptive = Situatie 2 en 3, uitvoerende processen kunnen worden "gepauzeerd". (kost meer geheugen omdat de gepauzeerde processen bewaard moeten blijven)

  • Dispatcher = Modulke in de scheduler dat geeft controle over de CPU aan het geselecteerde process. Dit bevat oa het volgende:

    • Wisselen van context
    • Wisselen tussen user/kernel mode
    • Veranderen van locatie in het user program om het progamma te herstarten.

results matching ""

    No results matching ""