Rijbewijs B Theorie NL

10. Stoppen, stilstaan en parkeren

10.1 Stoppen

  • Stoppen is gedwongen stilstaan.
    • Voor een verkeerslicht of een fietser die van rechts komt.

10.2 Stilstaan

  • Stilstaan is vrijwillig.

    • (Onmiddelijk In- of uitstappen van passagiers of om (Onmiddelijk) goederen te lossen of te laden.
    • Bij de auto aanwezig blijven en niet langer stilstaan dan strikt noodzakelijk.
    • Naast een onderbroken gele streep op de stoep mag je niet parkeren maar wel stilstaan.
  • Stilstaan is verboden:

    • Op weggedeelten voor andere weggebruikers, zoals trottoir, voetpaden, fietspaden, fiets/bromfietspaden of ruiterpaden.
    • Op kruispunten.
    • Op overwegen.
    • Op of binnen vijf meter van voetgangersoversteekplaatsen.
    • Op of naast een fietsstrook en ook niet op de rijbaan naast een fietsstrook.
    • Bij een bushaltebord ter hoogte van de geblokte markering dan wel, ingeval die markering niet is aangebracht, op een afstand van minder dan twaalf meter van het bord. Dit geldt niet voor het onmiddellijk laten in- en uitstappen van passagiers.
    • In tunnels.
    • Langs een gele doorgetrokken streep.
    • Op een vluchtstrook of vluchthaven wanneer er geen sprake is van een noodgeval.
    • Op de rijbaan langs een busstrook.
    • Op een plaats waar bord E2 is geplaatst.

10.3 Parkeren

  • Onder parkeren valt:

    • Het langdurig achterlaten van de auto op een parkeerplaats of langs de weg.
    • Je auto even verlaten om vlug een boodschap te doen.
    • In je auto blijven zitten wachten op een passagier die is uitgestapt voor een snelle boodschap.
    • Parkeren doe je op daarvoor bestemde plaatsen zoals parkeerstroken en parkeerplaatsen.
      • Je mag het voertuig niet dubbelparkeren of op de rijbaan naast een parkeervlak.
  • Parkeren is verboden:

    • Bij een kruispunt op een afstand van minder dan vijf meter daarvandaan.
    • Voor een inrit of een uitrit. Ook niet voor je eigen inrit!
    • Buiten de bebouwde kom op de rijbaan van een voorrangsweg.
    • Op een parkeergelegenheid voor zover het voertuig niet behoort tot de op het onderbord aangegeven categorie voertuigen, op een andere wijze dan op het onderbord is aangegeven dan wel op dagen of uren waarop dit blijkens het onderbord is verboden.
    • Langs een gele onderbroken streep.
    • Op het voetpad of het trottoir als dit niet is aangegeven door een bord.
    • Op plaatsen waar stilstaan verboden is.
    • Waar bord E1 'verboden te parkeren' is geplaatst. Je mag hier wel stilstaan voor het onmiddellijk laten in- of uitstappen van passagiers of voor het onmiddellijk lossen of laden van goederen. Net als bij bord E2 kan bij bord E1 ook worden aangegeven dat het voor een bepaalde tijd van de dag of een bepaald gedeelte van de maand geldt.
    • Op een parkeergelegenheid voor bepaalde categorieën of groepen voertuigen, als je voertuig hier niet toe behoort.
    • Op laad- en loshavens
    • Op dagen of uren waarop dit volgens het onderbord niet mag.
    • Op een parkeerplaats voor vergunninghouders, als je niet zo'n vergunning hebt.
    • In een erf buiten de vakken.
    • Op een andere manier dan op het bord of onderbord is aangegeven.
    • Op vluchtstroken of vluchthavens wanneer er geen sprake is van een noodgeval.
  • Parkeerschijfzone

    • Hier mag worden geparkeerd alleen niet te lang.
    • Instellen van de parkeerschijf afronden naar boven op het eerstvolgende hele of halve uur.
    • Parkeerschijf achter de voorruit plaatsen.
    • Wanneer je parkeertijd erop zit mag je de tijd niet opnieuw instellen. Anderen moeten eerst de gelegenheid hebben hier te kunnen parkeren.
    • Begin van zo`n zone
    • Eind van zo`n zone

10.4 Slepen

  • Wanneer je pech hebt met je voertuig en niet verder kunt rijden moet je voertuig worden weggesleept.
  • Hou rekening met het volgende:
    • De bestuurder van het te slepen voertuig moet ook in het bezit zijn van een rijbewijs.
    • De bestuurder van het trekkende voertuig is de hoofdverantwoordelijke.
    • De tussenafstand tussen beide voertuig mag niet meer zijn dan 5 meter.
    • Het is verstandig bij het slepen auto(snel)wegen te mijden.
    • De werking van de rem is tijdens het slepen gering vanwege het feit dat de rembekrachtiging niet werkt.
    • Het sturen gaat zwaar vanwege het feit dat de stuurbekrachtiging niet werkt.
    • Wanneer de elektriciteit defect is werken ook de richtingaanwijzers niet.