Rijbewijs B Theorie NL

4. Plaats op de weg

4.1 Plaats op de weg

  • Hoofdregel: "Houd zoveel mogelijk rechts."
  • Goed rekening houden met "zwakke weggebruikers".

    • Fietsers en Voetgangers.
  • Voetgangers bevinden zich op het voetpad/tottoir.

    • Of een andere plek op de weg wanneer er geen voedpad/tottoir aanwezig is, wanneer er geen geslotenverklaring bord is.
  • (Snor) Fietsers en bestuurders van een gehandicaptenvoertuig maken gebruik van het (verplichte) fietspad.
    • Fietsers houden zo veel mogelijk rechts.
    • Bromfietsers rijden op de rijbaan. Tenzij er een bromfietspad aanwezig is.
      • Bromfietsers mogen niet op een verplicht fietspad

4.2 Wegen

  • Alle voorhet openbaar verkeer openstaande wegen of paden, inclusief daarin liggende bruggen, duikers, (voet/fiets)paden, bermen of zijkanten.
  • De rijbaan en de berm maken beiden onderdeel uit van de weg.

4.3 Rijbaan

  • Rijbaan = Het voor elk rijdend voertuig bestemd weggedeelte met uitzondering van de (brom) fietspaden.
  • Doorgaande rijbaan = Rijbaan zonder invoeg- en uitrij- en vluchtstroken.
  • Op filegevoelige trajecten wordt de vluchtstrook gedurende bepaalde tijden opengesteld (en aangegeven) als spitsstrook.

4.4 Zichtbaarheid en Wegverkanting

  • Om het wegverloop `s avonds goed zichtbaar te maken zijn reflectorpaaltjes aangebracht.
  • Rode paaltjes aan de rechter kant van de weg, Witte aan de linkerkant.

  • Vanweg middelpuntvliegende kracht kunnen gevaarlijke situaties ontstaan.
  • Positieve wegverkanting
    • Buitenkant van de bocht ligt hoger dan de weg.
    • Er zijn bordschilden aangebracht om je erop te wijzen dat je snelheid moet minderen.
  • Negatieve wegverkanting
    • Buitenkant van de bocht ligt lager dan de weg.

4.5 Fietsers en Fietspaden/stroken

  • Inhalen van (brom)fietsers

    • Geef de (brom) fietsers voldoende ruimte.
      • +/- 1 meter
    • Fietsers zijn erg gevoelig voor zijwind en hebben de neiging obstakels in het wegdek te vermijden.
    • Fietsers mogen met 2 personen naast elkaar fietsen, bromfietsers niet!
  • (Brom)Fietsers mogen elkaar inhalen over een doorgetrokken of onderbroken streep heen.

  • Motorvoertuigen mogen niet op een fietsstrook met een doorgetrokken streep rijden, stilstaan of parkeren.
  • Motorvoertuigen mogen niet op een fietsstrook met een onderbroken streep stilstaan of parkeren.
    • Mogen voorsorteren, afslaan en uitwijken op de fietsstrook met een onderbroken streep.
  • Motorvoertuigen mogen wel over een suggestiestrook (fietsstroken zonder fietsaanduiding) rijden

4.6 Eenrichtingswegen

  • Een eenrichtingsweg mag je maar van 1 kant inrijden.
    • Bord C3 en C4 geven een eenrichtingsweg aan
      • C3
      • C4
    • Bord C2 geeft een geslotenverklaring aan. Je mag hier niet inrijden.
      • C2
  • Op een eenrichtingsweg mag je aan beide kanten parkeren.
  • Op een eenrichtingsweg moet je aan de linkerkant voorsorteren als je linksaf wil slaan.
  • Op een eenrichtingsweg mag je niet achteruit rijden of keren.

  • Verwar C3 niet met D4! D4 is geeft de rijrichting aan.

4.7 Tegemoetkomend verkeer

  • Als je op een smalle weg te maken krijgt met een tegenligger, MOETEN JIJ EN DE ANDERE BESTUURDER uitwijken.

    • Wanneer de tegenligger geen uitwijkingsmogelijkheid heeft, kun je het beste extra ruim uitwijken bijvoorbeeld in de berm.
    • Wanneer de tegenligger een vrachtwagen is, kun jij et beste uitwijken ivm het gewicht van de vrachtwagen.
    • In de berm NIET remmen! Gas loslaten, koppeling indrukken.
    • Rij niet al te ver rechts, er is kans dat de berm lager ligt en je de macht over het stuur verliest.
  • Op een enkelbaansweg opletten op:

    • Door de bomen is het uitzicht op zijwegen slecht.
    • Door de bomen zijn bochten onoverzichtelijk.
    • Door de bomen ontbreken uitwijkmogelijkheden.
    • Bestuurders vanuit zijwegen kunnen jou slecht zien.

4.8 Gescheiden rijbanen

  • Wegen kunnen gescheiden zijn door een middenberm, bomenrij of etc.
  • Op borden is aangegeven welke rijbaan je moet gebruiken. Als dit niet staat vermeld, rijdt je rechts.
  • De langzaamste weggebruikers (snor-,bromfietsers en motorvoertuigen) moeten de meest rechtse rijstrook volgen.
  • Wanneer je een weg met gescheiden rijbanen kruist, mag je tussen de rijbanen stilstaan, mits hier voldoende ruimte voor is.

4.9 Rijden in een bepaalde omgeving

4.9.1 Rijden in een landelijke omgeving

  • Veel landbouwverkeer.
    • Ben je ervan bewust dat het regelmatig voorkomt dat landbouwverkeer slecht of niet werkende verlichting voert.
  • Ruiters op de rijbaan.
    • Veel paarden zijn niet gewend aan verkeer. Ben je er van bewust dat het paard je wellicht niet heeft opgemerkt en schrikt. Wanneer een ruiterpad ontbreekt mogen ruiters zowel gebruik maken van de berm als de rijbaan.
  • Rijbanen die vervuild zijn.
    • Zeker wanneer vervuilde rijbanen nat worden kunnen ze gevaarlijke situaties veroorzaken.
  • Overstekend Wild
    • Aanrijdingen met in het wild levende dieren worden voornamelijk veroorzaakt door een te hoge snelheid.
    • Wanneer je te maken krijgt met overstekend wild zijn de volgende zaken van belang:
      • Houd je stuur recht en probeer niet uit te wijken
      • Er kunnen meerdere dieren oversteken, aanrijdingen gebeuren meestal met het 2e/3e dier
      • Meldt het ongeval bij de politie / 112
      • NIET doorrijden. DIT IS STRAFBAAR.
      • Ga niet achter het dier aan.
      • Neem het aangreden dier niet mee naar huis en geef het ook niet aan iemand anders.
    • Aangegeven door bord J27

4.9.2 Rijden op dijkwegen

  • Rijbanen zijn vaak smal.
  • Bermen lopen schuin naar beneden, en zijn niet geschikt als uitwijkmogelijkheden,
  • In- en uitritten lopen omhoog. Weggebruikers hierop hebben vaak slecht zicht op de dijkweg.
  • Zijwegen lopen omhoog. Weggebruikers hierop hebben vaak slecht zicht op de dijkweg.
  • Bochtige wegen.
  • Onoverzichtelijke wegen.
  • Inhalen is niet mogelijk

4.9.3 Rijden in de bergen

  • Rijdt niet in een te hoge versnelling.
    • Bij te weinig toeren wordt de motortemperatuur veel hoger.
  • Klimmend verkeer heeft voorrang op dalend verkeer.
  • Neem de afdalingen in dezelfde versnelling als de beklimmingen.
    • Maak hierbij gebruik van de remwerking van de motor.
    • Trap de koppeling niet of zo min mogelijk in. Wanneer je de koppeling wel intrapt. zul je merken dat de auto steeds sneller gaat rijden.
  • Houd goed rekening met het verloop van de weg en pas hierop de snelheid aan. Zeker in de afdalingen.
  • Bij regen komen er grote hoeveelheden water van de helling af.
  • Bij mist is het rijden in de bergen zeer gevaarlijk.
    • Alleen stapvoets rijden is dan mogelijk. Het is echter nog beter te stoppen.
  • Inhalen in de bergen kost tijdens beklimmingen veel tijd.
    • Zorg ervoor dat je voldoende tijd hebt om je inhaalmanoeuvre veilig uit te voeren.

4.9.4 Rijden door bochten

  • Voordat je een bocht in gaat bedenk je dan hoe het verloop van de bocht is.
  • In bochten moet je je snelheid aanpassen. Anders dreig je de macht over het stuur te verliezen.
  • Als bochten gevaarlijker zijn dan normaal zie je bord J2 of J3
  • Er kunnen ook meerdere bochten achter elkaar komen, je ziet dan borden J4 en J5